Sjabloon:1963:HVI JUISTE GANG VAN ZAKEN
JUISTE GANG VAN ZAKEN. Art. 41 t/m 49
Artikel 41. Het begin van het spelen.
- Nadat het bieden is gesloten, moet de tegenspeler links van de leider uitkomen. Na het uitkomen spreidt de blinde zijn kaarten vóór zich op de tafel uit met de beeldzijde naar boven en volgens de kleuren gegroepeerd, de troeven aan zijn rechterkant. De leider speelt zowel zijn eigen hand als die van de blinde. Als het te laat is om vroegere biedingen te doen herhalen. zoals voorzien in art. 20. dan hebben de leider en elk der tegenspelers het recht te worden ingelicht wat het contract is en of (maar niet door wie) het werd gedoubleerd of geredoubleerd.
Artikel 42. De rechten van de blinde en de beperkingen.
- De blinde is gerechtigd tot het geven of verkrijgen van inlichtingen betreffende feiten of spelregels; en, vooropgesteld dat hij zijn rechten niet heeft verbeurd (zie hieronder) hij mag ook:
- a. de spelers ondervragen betreffende verzaking, zoals bepaald in art. 61;
- b. de aandacht vestigen op een onregelmatigheid of trachten deze te voorkomen; 1)
- c. de wedstrijdleider in kennis stellen van enige aangelegenheid, die de rechten van zijn partij zou kunnen aantasten;
- d. bijhouden welke slagen elk paar heeft gewonnen en verloren en er de aandacht op vestigen, dat een andere speler een in een vroegere slag gespeelde kaart in de verkeerde richting heeft gelegd;
- f. de kaarten van zijn hand als hulp van de leider, volgens diens aanwijzingen bijspelen.
- Behoudens het in dit artikel bepaalde mag de blinde niet eigen er beweging aan het spel deelnemen of enig commentaar geven op het bieden of spelen van het spel, waaraan men bezig is.
1) Hij mag b.v. de leider waarschuwen niet uit de verkeerde hand te spelen.
Artikel 43. Handelingen waardoor de blinde zijn rechten verbeurt.
- De blinde verbeurt de sub. a. en b. van art. 42 genoemde rechten, indien hij de kaarten van de leider inziet, indien hij zijn plaats verlaat om het spelen van de leider gade te slaan of indien hij uit eigen beweging naar de beeldzijde kijkt van een kaart in de hand van een tegenstander; en indien hij daarna
- a. de eerste is, die de aandacht vestigt op een onregelmatigheid begaan door een tegenspeler, dan mag de leider daarvoor geen straf vorderen;
- b. de leider waarschuwt niet uit de verkeerde hand voor te spelen geldt als straf, dat elk der tegenspelers mag kiezen uit welke hand de leider moet voorspelen;
- c. de eerste is, die de leider vraagt, of het spelen van een bepaalde kaart uit zijn hand geen verzaking is of een nalatigheid
om te voldoen aan een straf, moet de leider, indien hij een onjuiste kaart had gespeeld hiervoor een juiste in de plaats spelen en de strafbepalingen van art. 64 worden van toepassing.
Artikel 44. Volgorde en verloop van het spelen.
- De speler, die in een slag voorspeelt, mag elke kaart uit zijn hand spelen. 1) Na het voorspelen speelt elk der overige spelers op zijn beurt een kaart bij en de vier aldus gespeelde kaarten vormen een slag. 2)
- Bij het bijspelen moet elke speler zo mogelijk bekennen. Deze verplichting gaat boven alle andere voorschriften van deze spelregels. Indien een speler niet kan bekennen mag hij elke andere kaart spelen.
- Een slag die troef bevat, wordt gewonnen door de speler, die de hoogste troef speelde. Een slag, die geen troef bevat wordt gewonnen door de speler, die de hoogste kaart van de voorgespeelde kleur speelde. De speler, die de slag heeft gewonnen moet voorspelen in de volgende slag.
1) tenzij hij onderworpen is aan beperkende bepalingen uit hoofde van een door zijn partij begane onregelmatigheid.
2) Voor de wijze, waarop kaarten gespeeld behoren te worden en na het spelen behoren te worden geordend, zie art. 66.
Artikel 45. Gespeelde kaart.
- Elke speler, behalve de blinde, speelt een kaart door die uit zijn hand te nemen en met de beeldzijde naar boven vlak voor zich op tafel te leggen. De leider speelt een kaart uit de hand van de blinde door de kaart, die hij wenst te spelen, te noemen; waarna de blinde de kaart opneemt en die met de beeldzijde naar boven vlak voor zich op de tafel neerlegt. Als hij dit verkiest mag de leider om een kaart uit de hand van de blinde te spelen ook de gewenste kaart opnemen en die zodanig neerleggen, dat daaruit blijkt, dat de kaart is gespeeld. Overigens moet een kaart gespeeld worden:
- a. indien een tegenspeler een kaart zodanig vasthoudt, dat zijn maat de beeldzijde er van kan zien;
- b. indien de leider een kaart uit zijn hand met de beeldzijde naar boven voor zich houdt en de kaart de tafel raakt of bijna raakt;
- c. indien de leider een kaart van de blinde aanraakt, behalve met de bedoeling de kaarten te rangschikken, dan wel om de kaart boven of onder de aangeraakte te bereiken;
- d. indien een speler een kaart noemt of op andere wijze aanduidt als degene, die hij wenst te spelen. Een speler mag straffeloos een niet bedoelde aanduiding wijzigen, mits dit zonder onderbreking geschiedt; maar indien een tegenspeler voor de wijziging van de aanduiding reeds reglementair een kaart had gespeeld, mag hij deze na de gewijzigde aanduiding terugnemen en door een andere vervangen;
- e. indien het een strafkaart is, onderworpen aan het bepaalde in art. 50.
- Een eenmaal gespeelde kaart mag niet worden teruggenomen, behalve in de gevallen, vermeld in art. 47. Nadat de blinde zijn kaarten heeft opengelegd mag hij ze zonder opdracht van de leider niet meer aanraken of enige kaart aanwijzen (behalve om ze te rangschikken). Indien hij dit toch doet behoort dadelijk de wedstrijdleider te worden ontboden. De wedstrijdleider behoort te beslissen of de handeling van de blinde in feite als een aanwijzing voor de leider moet worden beschouwd; indien hij zulks het geval acht geldt als straf, dat hij de leider kan verbieden een speelwijze te volgen, die door de aanwijzing zou kunnen zijn geopperd.
Artikel 46. Onvolledige of onjuiste benaming van een kaart uit de blinde.
- Bij het noemen van een uit de hand van de blinde te spelen kaart behoort de leider duidelijk zowel de kleur als de waarde van de gewenste kaart te noemen. Ingeval van een onvolledige of een onjuiste aanduiding gelden de volgende beperkingen:
- a. indien de leider uit de blinde moet bijspelen en "hoog" of enig woord van soortgelijke strekking zegt, wordt hij geacht de hoogste kaart in de gevraagde kleur te hebben aangeduid; indien hij "laag" of enig woord van soortgelijke strekking, zegt, wordt hij geacht de laagste kaart in de gevraagde kleur te hebben aangeduid;
- b. indien de leider wel een kleur noemt, maar geen waarde, wordt hij geacht de laagste kaart in de genoemde kleur te hebben aangeduid;
- c. indien de leider wel de waarde, doch niet de kleur noemt:
- 1. indien hij uit de blinde moet voorspelen, wordt hij geacht in dezelfde kleur door te spelen, als waarin de blinde de vorige slag had gewonnen, aangenomen dat de kaart van de genoemde waarde in de blinde aanwezig is;
- 2. in alle andere gevallen moet de leider een kaart van de genoemde rangorde spelen, indien hij dit reglementair kan doen; doch, indien er twee of meer kaarten van dezelfde waarde zijn, die hij reglementair kan spelen, dan moet de leider aangeven, welke hij bedoelt.
- d. indien de leider een kaart noemt, die zich niet in de blinde bevindt, is de aanduiding ongeldig en de leider mag elke juiste kaart noemen.
Artikel 47. Terugnemen van een gespeelde kaart.
- Een gespeelde kaart mag slechts worden teruggenomen:
- a. om te voldoen aan een straf of om een onregelmatigheid te herstellen;
- b. na een wijziging van een aanduiding, zoals toegestaan in art. 45 (d);
- c. om haar door een andere te vervangen na een wijziging van een door een tegenspeler gespeelde kaart.
Artikel 48. Tonen van één of meer kaarten door de leider.
- De leider is niet aan straf onderworpen wegens het tonen van een kaart en een kaart van de leider of van de blinde kan nimmer een strafkaart worden. De leider kan niet verplicht worden een kaart, die per ongeluk uit zijn hand valt te spelen.
- Indien de leider, na het uitkomen door de verkeerde tegenspeler, zijn kaarten openlegt, dan is art. 54 van toepassing. 1)
- Indien de leider op enig ander tijdstip zijn kaarten openlegt wordt hij geacht slagen te hebben opgeëist of afgestaan en zijn de artikelen 70 en 71 van toepassing.
!) De leider behoort fatsoenshalve na te laten zijn kaarten welbewust open te leggen.
Artikel 49. Een tegenspeler toont één of meer kaarten.
- Indien een tegenspeler een kaart open op tafel legt, of een kaart zodanig houdt, dat het mogelijk is, dat zijn maat de beeldzijde er van kan zien, of een kaart noemt, die hij in zijn hand heeft, dit alles vóórdat hij hiertoe volgens de normale gang van zaken of reglementair gerechtigd is, dan geldt als straf, dat elke zodanige kaart een strafkaart wordt (art. 50).