Sjabloon:1963:45
Uit Spelregels voor tafelarbiters
Versie door Kees (overleg | bijdragen) op 21 aug 2019 om 23:20 (Beveiligde "Sjabloon:1963:45" ([Bewerken=Alleen beheerders toestaan] (vervalt niet) [Hernoemen=Alleen beheerders toestaan] (vervalt niet)))
Artikel 45. Gespeelde kaart.
- Elke speler, behalve de blinde, speelt een kaart door die uit zijn hand te nemen en met de beeldzijde naar boven vlak voor zich op tafel te leggen. De leider speelt een kaart uit de hand van de blinde door de kaart, die hij wenst te spelen, te noemen; waarna de blinde de kaart opneemt en die met de beeldzijde naar boven vlak voor zich op de tafel neerlegt. Als hij dit verkiest mag de leider om een kaart uit de hand van de blinde te spelen ook de gewenste kaart opnemen en die zodanig neerleggen, dat daaruit blijkt, dat de kaart is gespeeld. Overigens moet een kaart gespeeld worden:
- a. indien een tegenspeler een kaart zodanig vasthoudt, dat zijn maat de beeldzijde er van kan zien;
- b. indien de leider een kaart uit zijn hand met de beeldzijde naar boven voor zich houdt en de kaart de tafel raakt of bijna raakt;
- c. indien de leider een kaart van de blinde aanraakt, behalve met de bedoeling de kaarten te rangschikken, dan wel om de kaart boven of onder de aangeraakte te bereiken;
- d. indien een speler een kaart noemt of op andere wijze aanduidt als degene, die hij wenst te spelen. Een speler mag straffeloos een niet bedoelde aanduiding wijzigen, mits dit zonder onderbreking geschiedt; maar indien een tegenspeler voor de wijziging van de aanduiding reeds reglementair een kaart had gespeeld, mag hij deze na de gewijzigde aanduiding terugnemen en door een andere vervangen;
- e. indien het een strafkaart is, onderworpen aan het bepaalde in art. 50.
- Een eenmaal gespeelde kaart mag niet worden teruggenomen, behalve in de gevallen, vermeld in art. 47. Nadat de blinde zijn kaarten heeft opengelegd mag hij ze zonder opdracht van de leider niet meer aanraken of enige kaart aanwijzen (behalve om ze te rangschikken). Indien hij dit toch doet behoort dadelijk de wedstrijdleider te worden ontboden. De wedstrijdleider behoort te beslissen of de handeling van de blinde in feite als een aanwijzing voor de leider moet worden beschouwd; indien hij zulks het geval acht geldt als straf, dat hij de leider kan verbieden een speelwijze te volgen, die door de aanwijzing zou kunnen zijn geopperd.