Sjabloon:1959:HI

Uit Spelregels voor tafelarbiters
Versie door Kees (overleg | bijdragen) op 23 aug 2019 om 17:37 (Nieuwe pagina aangemaakt met ''''HOOFDSTUK I OMSCHRIJVINGEN.'''</br> ;Arbitrale score. :Een score, die de wedstrijdleider in geval van arbitrage toekent. ;Bekennen. :Een kaart van de voorgesp...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

HOOFDSTUK I OMSCHRIJVINGEN.

Arbitrale score.
Een score, die de wedstrijdleider in geval van arbitrage toekent.
Bekennen.
Een kaart van de voorgespeelde kleur bijspelen.
Bieding.
Een samenvattende term, geldende voor een bod, een doublet of redoublet en voor passen.
Blinde.
De maat van de leider.
Bod.
Het noemen van een contract, dat men bereid is te spelen.

Bord. Een wedstrijdbord, zoals dit is omschreven in art. 2, bevattende de vier handen, zoals die oorspronkelijk zijn gegeven voor het spelen gedurende een zitting. Contract. Zie artikel 22. Contractanten. De leider en de blinde. Deelnemer. Bij persoonlijke wedstrijden elke speler, bij parenwedstrijden elk paar en bij viertallenwedstrijden elk viertal. Doublet. Zie de artikelen 24 en 25. Downslag. Elke slag, die de leider minder maakt, dan hij volgens het contract moet maken. Gemiddelde score. De helft van het maximum aantal matchpunten, dat een deelnemer kan behalen. Groep. Een aantal deelnemers, dat onafhankelijk van een ander aantal deelnemers speelt, voor wat betreft de wisseling van borden en spelers. Hand. De aan een speler gegeven dertien kaarten of het nog niet gespeelde gedeelte er van. Honneur. Een aas, heer, vrouw, boer of tien. Kwetsbaar. In aanmerking komen voor hogere beloningen en zwaardere straffen volgens art. 94. Leider. De speler, die voor zijn paar het eerst de in een contract genoemde speelsoort heeft geboden. Maat. De speler met wie men als een paar tegen een ander paar speelt. De maats nemen tegenover elkaar aan de tafel plaats. Manche. Honderd of meer punten voor geboden en gewonnen trekken. Matchpunten. Aan de deelnemers toe te kennen punten bij vergelijking van de resultaten op een spel. Overslag. Elke slag, die de leider meer maakt, dan hij volgens het contract moet maken. Paar. Twee personen, die gedurende een zitting samen spelen. Pas. Een bieding. waarmee men te kennen geeft, op dat moment niet een bod te willen doen, niet te willen doubIeren of redoubleren. Redoublet, zie de artikelen 24 en 25. Ronde. Elk deel van een zitting, waarin de spelers niet van plaats wisselen. Slag. Zie artikel 47. Slems. Groot slem, het winnen van dertien slagen; klein slem, het winnen van twaalf slagen. Speelsoort. De kleur (Schoppen, Harten, Ruiten of Klaveren) of Sans-Atout, genoemd in een bod. Spelen. Het bijdragen van een kaart aan de samenstelling van een slag. Strafkaart. 'Zie de artikelen 67, 68 en 69. Tegenspeler. Een speler, die tegen de leider speelt. Tegenstander. Een speler van de tegenpartij. Totaal-punten. Het totale aantal behaalde scorepunten, berekend volgens de puntentabel van artikel 94. Trek. Elke slag, die de leider boven de zes maakt. Troef. Elke kaart van de kleur, waarin het contract gespeeld wordt. Uitkomen. Voorspelen in de eerste slag. Verzaken. Niet bekennen, terwijl men: dit wel kan. Viertal. Twee paren, die als één geheel aan verschillende tafels in verschillende richtingen 'dezelfde spellen spelen. Met inachtneming van art. 138 mogen voor een viertal meer dan vier spelers worden ingeschreven. Voldoend bod en onvoldoend bod. Zie artikel 23. Volgorde. Het bieden en spelen door de ene speler na de andere volgens de loop van de zon. Voorspelen. Het spelen van de eerste kaart in een slag. Wedstrijd. Een ontmoeting in één of meer zittingen, totdat de winnaar is bepaald. Zitting. De tijd, waarin een bepaald aantal spellen zonder onderbreking (behalve voor wisseling van borden en spelers), gespeeld wordt.