Hoofdstuk V:1932

Uit Spelregels voor tafelarbiters
Versie door Kees (overleg | bijdragen) op 1 aug 2019 om 10:48 (Nieuwe pagina aangemaakt met ''''HOOFDSTUK V. HET SPELEN.'''</br> {{template:1932:18|18. Het uitkomen en de Blinde}} </br> {{template:1932:19|19. Rechten van den Blinde}} </br> {{template:1932:2...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

HOOFDSTUK V. HET SPELEN.
REGEL 18. HET UITKOMEN VOOR DE EERSTE MAAL IN HET SPEL EN DE BLINDE.
Als het bieden gesloten is, speelt de speler aan de linkerhand van den leider een kaart voor. De maat van den leider spreidt dan zijne kaarten voor zich op tafel uit met de beeldzijde naar boven, en de leider speelt zoowel zijn eigen spel als dat van zijn maat, die daarna "blinde" genoemd wordt.

REGEL 19. RECHTEN VAN DEN BLINDE.
De blinde mag door daad noch woord eenig uitkomen of spelen uitlokken (zie regel 50), noch de aandacht vestigen op eene verzaking of verkeerd uitkomen, .of getoonde kaart bij de tegenpartij; noch den leider waarschuwen, dat hij uit de verkeerde hand wil uitkomen, noch hem - anders dan in antwoord op een vraag - vertellen, welke hand moet uitkomen (regel 51): overigens heeft hij al de rechten van een speler met inachtneming van de bepalingen van regel 55(4) (navragen in hoeverre een voor- of bijspelen eene verzaking vormt).

REGEL 20. VERDER SPELEN EN UITKOMEN.
(1) Nadat uitgekomen is, wordt in volgorde uit elke hand een kaart bijgespeeld, en de vier zoo gespeelde kaarten vormen een slag.
(2) De speler, die voor een slag moet uitkomen, mag elke kaart voorspelen. De andere drie spelers moeten zoo mogelijk kleur bekennen, maar mogen, als zij dat niet kunnen, elke kaart bijspelen.
(3) Een slag welke een of meer troefkaarten bevat, is gewonnen door den speler van de hoogste troefkaart. Een slag die geen troef bevat, is gewonnen door den speler van de hoogste kaart in de kleur, waarin werd uitgekomen.
(4) De winner van een slag komt uit voor den volgenden slag.

REGEL 21. UITKOMEN OF SPELEN-WANNEER VOLDONGEN.
(1) Een kaart, welke is voor- of bijgespeeld, dan wel door een speler genoemd als de kaart, welke hij wil voorkomen of bijspelen, maar niet worden teruggenomen, uitgezonderd in de gevallen aangegeven of toegestaan in deze regels (regels 45 en 46, uitkomen voor de beurt; regel 49, ontbrekende kaart gevonden in een losgelaten slag; en regel 55, herstellen van eene verzaking).
(2) Een kaart wordt geacht te zijn voorgespeeld of bijgespeeld -
(a) door den leider, als een kaart uit zijn eigen spel met de beeldzijde naar boven op tafel wordt losgelaten of als hij een kaart van het spel van den blinde aanraakt; maar, wanneer hij bij het aanraken van een kaart van het spel van den blinde zegt "Ik orden de kaarten" of dergelijke woorden of als hij die kaart kennelijk met eenig ander doel aanraakt, vormt zoo'n aanraking geen voorspelen of bijspelen.
(b) door een tegenspeler van den leider. wanneer een kaart uit diens spel is uitgenomen en zoo geplaatst of gehouden, dat zijn maat eenig gedeelte van de beeldzijde kan zien.

REGEL 22. OPNEMEN VAN SLAGEN.
Nadat voor een slag door iedereen is bijgespeeld moet deze worden opgenomen en omgekeerd op tafel neergelegd door een speler van de partij die den slag won, en wordt geacht te zijn losgelaten zoodra de hand van dien speler ervan is weggenomen. De kaarten van elken losgelaten slag behoorcn bijeen te worden gehouden, zoodat dadelijk te zien is dat het een slag is, en de slagen, gemaakt door een partij behooren zoo te worden gerangschikt, dat hun aantal en volgorde kan worden overzien.

REGEL 23. SLAG OPGENOMEN DOOR DE VERKEERDE PARTIJ.
Een slag, welke de partij, die dien slag niet won, zich heeft toegeëigend, mag worden opgeéischt of afgestaan te allen tijde voordat de slagen zijn samengevoegd om te schudden (zie regel 46: 1, 2 en 3) - opvolgend uitkomen).
REGEL 24. INZIEN VAN LOSGELATEN SLAGEN.
Nadat een slag is omgekeerd en losgelaten, mogen de kaarten ervan worden nageteld met de beeldzijde naar beneden, maar hij mag niet weer worden omgekeerd en nagekeken voor het einde van het spel (zie regel 53) tenzij-
(a) er verschil van meening bestaat over wien den slag won;
(b) bevonden wordt, dat hij een verkeerd aantal kaarten bevat;
(c) het noodig is hem om te keer en ten einde een onjuiste kaart te vervangen (regel 55); of
(d) een speler, die vreest in dien slag verzaakt te hebben, vergunning verkrijgt, om hem in te zien voordat hij of zijn maat voor den volgenden slag heeft voorgespeeld of bijgespeeld. Een tegenspeler mag dergelijke vergunning weigeren, maar in dat geval mag zijn partij geen straf eischen voor eene voldongen verzaking in dien slag.

REGEL 25. NAVRAAG NAAR GESPEELDE KAARTEN.
Gedurende het spelen van een slag en totdat deze is losgelaten mag elke speler van de spelers vorderen, dat zij aangeven welke kaarten zij gespeeld hebben.

REGEL 26. NIET UITGESPEELDE SPELLEN.
(1) Een tegenspeler van den leider mag elke van zijn overblijvende kaarten aan den leider laten zien met het doel om een of meer van de overblijvende slagen op te eischen, en zulke kaarten mogen niet worden opgevorderd om voor of bij te spelen, tenzij de andere tegenspeler ze ziet.
(2) Als de leider zegt, of door het openleggen van zijne overblijvende kaarten óf op eene andere wijze aangeeft, dat eenige of alle overblijvende slagen voor hem zijn, moet hij zijn kaarten open op tafel leggen en volledig aangeven, hoe hij het spel van plan is af te spelen, alsook zijne bedoeling in zake de volgorde waarin hij zich voorstelt zijne kaarten voor- of bij te spelen, in verband met snijden of aftroeven van twijfelachtige winkaarten, en ten aanzien van elke andere belangrijke omstandigheid (zie regel 54).
Hij mag geen enkele kaart opvorderen om voor of bij te spelen, die als gevolg van zijne handeling getoond werd, noch kunnen zijne kaarten door de tegenpartij opgeéischt worden.
Het toonen van kaarten in verband met eene dergelijke aanspraak kan nooit worden aangemerkt als een daad, die eene verzaking voldongen maakt.
De leider kan niet worden onderworpen aan een straf voor verzaking tijdens het spel na het openleggen zijner kaarten.
(3) Wanneer een aanspraak op of een afstand van slagen is aanvaard en al de spelers dientengevolge hunne kaarten hebben bloot gelegd, kan geen speler eischen dat het spel wordt voortgezet. Wanneer een partij een of meer slagen heeft afgestaan, die zij - bij welke wijze van spelen dan ook - niet kon verliezen, dan kan de andere partij dezetn) slag of slagen niet opeischen.
(4) Wanneer een spel niet wordt uitgespeeld, mogen de niet gespeelde kaarten worden nagegaan met het doel om eene verzaking vast te stellen.