Sjabloon:1987:HI
Omschrijvingen
Alerteren:
- Het opmerkzaam maken van de tegenstanders op het feit dat een uitleg nodig kan zijn. De wijze waarop dit moet gebeuren, mag worden aangegeven door de organiserende instantie.
Arbitrale score:
- Een score die de wedstrijdleider naar eigen inzicht toekent (zie artikel 12). Deze score is ofwel "kunstmatig" ofwel "vervangend".
- Een "kunstmatige" arbitrale score is een score die op een spel toegekend wordt in plaats van een resultaat omdat er geen resultaat kan worden verkregen of geschat (b.v. wanneer een onregelmatigheid het spelen belet).
- Een "vervangende" arbitrale score wordt als resultaat toegekend aan één partij of aan beide partijen in plaats van het, na een onre gelmatigheid, daadwerkelijk verkregen resultaat.
Bekennen:
- Een kaart spelen van de voorgespeelde kleur.
Beurt:
- Het juiste ogenblik waarop een speler mag bieden of spelen.
Bieden:
- De procedure ter bepaling van het contract door middel van opeenvolgende biedingen.
- Het geheel van gedane biedingen (biedverloop).
Bieding: Elk bod, doublet, redoublet of pas.
Blinde (dummy): 1. De partner van de leider; hij wordt blinde wanneer de uitkomst met de beeldzijde naar boven op tafel wordt gelegd. 2. De kaarten van de partner van de leider, nadat zij na de uitkomst open op tafel zijn gelegd.
Bod: Het noemen van een aantal trekken, dat men op zich neemt ten minste te maken in de genoemde speelsoort.
Bord: 1. Een wedstrijdbord, zoals dit omschreven is in artikel 2. 2. De vier handen zoals die oorspronkelijk zijn gegeven en in de vier vakken van het bord zijn geplaatst ten einde gedurende een bepaalde zitting te worden gespeeld.
Contract: Het op zich nemen door de partij van de leider om in de genoemde speelsoort, al dan niet gedoubleerd of geredoubleerd, het aantal trekken te maken, dat in het eindbod wordt genoemd.
Conventie: 1. Een bieding welke, overeenkomstig een tussen de partners gemaakte afspraak, dient om een betekenis over te dragen die niet noodzakelijkerwijs verband hoeft te houden met de genoemde speelsoort (voor een definitie van een conventionele pas, zie artikel 30 C). 2. Een speelwijze van de tegenspelers, welke dient om een betekenis over te dragen die eerder op afspraak dan op gevolgtrekking berust.
Deelnemer: Bij individuele wedstrijden een speler; bij parenwedstrijden twee spelers die gedurende de wedstrijd partners zijn; bij viertallenwedstrijden vier of meer spelers die als ploeggenoten samen spelen.
Deelscore: 90 of minder trekpunten, behaald op één spel.
Doublet: Een bieding, gedaan na een bod van de tegenpartij, waardoor het aantal punten voor het gemaakte of niet gemaakte contract wordt verhoogd (zie artikelen 19 en 77).
Downslag: Elke slag die de partij van de leider te kort komt om het contract te maken (zie artikel 77).
Gemiddelde score: Het rekenkundig gemiddelde van de hoogste en laagste toegekende score.
Gift: Het verdelen van het spel om de handen van de vier spelers samen te stellen.
Hand: De oorspronkelijk aan een speler gegeven kaarten of het nog niet gespeelde gedeelte daarvan.
Herstel: Een ingreep om het bieden en het spelen zo normaal mogelijk te laten voortgaan, nadat een onregelmatigheid heeft plaatsgehad.
Honneur: Elke aas, heer, vrouw, boer of tien.
Internationaal match punt (IMP): Een score eenheid, toegekend volgens de in artikel 78 B opgenomen tabel.
Kleur: Eén van de vier groepen van 13 kaarten uit het spel, voorzien van een kenmerk: schoppen (), harten (), ruiten (•), klaveren ().
Kwetsbaarheid: De aanduiding op basis waarvan premies en straffen voor downslagen worden toegekend (zie artikel 77).
Leider: De speler die voor de partij, die het eindbod doet, het eerst de speelsoort van dat bod heeft genoemd. Hij wordt leider wanneer de uitkomst met de beeldzijde naar boven op tafel wordt gelegd (maar zie artikel 54 A indien voor de beurt wordt uitgekomen).
Manche: 100 of meer trekpunten, behaald op één spel.
Matchpunt: Een score eenheid, toegekend aan een deelnemer als resultaat van de vergelijking van zijn score met één of meer andere scores.
Nieuwe gift: Een tweede of volgende gift door dezelfde speler ter vervanging van een foutieve gift.
Onregelmatigheid: Een afwijking van de juiste gang van zaken zoals geregeld in de spelregels.
Overslag: Elke slag die de leider méér maakt dan voor het vervullen van het contract nodig is.
Partner: De speler waarmee men als partij speelt tegen de twee andere spelers.
Partij/paar: Twee spelers die samen spelen tegen de twee andere spelers.
Pas: Een bieding, waarmee een speler te kennen geeft in deze beurt geen bod te willen doen en niet te willen doubleren of redoubleren.
Premies: Alle punten anders dan trekpunten (zie artikel 77).
Psychologische bieding: Een bieding die een grove misleiding betreffende honneurkracht of lengte in een kleur beoogt.
Redoublet: Een bieding, volgend op een doublet van een tegenstander, waardoor de scores voor gemaakte of down gespeelde contracten worden verhoogd (zie artikelen 19 en 77).
Ronde: Een deel van een zitting, waarin de spelers niet van plaats wisselen.
Slag: De eenheid waardoor de uitslag van het contract wordt bepaald; de slag behoort uit vier kaarten te bestaan, één door elke speler in volgorde gespeeld, te beginnen met de voorgespeelde kaart.
Slem: Een contract waarbij de leider zes trekken (twaalf slagen) moet maken (genaamd klein slem), of waarbij de leider zeven trekken (dertien slagen) moet maken (genaamd groot slem).
Speelsoort: De in het bod genoemde kleur of sans atout (zonder troef).
Spel: 1. De 52 kaarten waarmee het bridgespel wordt gespeeld. 2. De in vier handen verdeelde kaarten beschouwd als een geheel, met inbegrip van het bieden en spelen daarvan.
Spelen: 1. Het spelen van een kaart uit de hand van één van de spelers met inbegrip van de voorgespeelde kaart. 2. Het spelverloop. 3. De periode waarin de kaarten worden uitgespeeld. 4. Het geheel van de biedingen en gespeelde kaarten van een bord.
Straf: Een verplichting of beperking aan een partij opgelegd wegens overtreding van de spelregels.
Strafkaart: Een kaart die voortijdig door een tegenspeler is getoond. Dit kan een grote of kleine strafkaart zijn (zie artikel 50).
Tegenspeler: Een tegenstander van de (vermoedelijke) leider.
Tegenstander: Een speler van het andere paar; een speler van de partij waartegen men speelt (RT: rechtertegenstander, LT: linkertegenstander).
Trek: Elke slag die de partij, waartoe de leider behoort, boven de zes maakt.
Trekpunten: Punten, behaald door de partij van de leider voor het maken van het contract (zie artikel 77).
Troef: Elke kaart van de kleur waarin het contract wordt gespeeld.
Uitkomst: De voorgespeelde kaart in de eerste slag.
Verzaking: Het spelen van een kaart van een andere kleur door een speler die in staat is te bekennen of aan een voorspeelstraf te voldoen.
Viertal: Twee paren die, aan verschillende tafels in verschillende windrichtingen, voor een gemeenschappelijke score spelen (toegestaan kan worden dat een viertal uit meer dan vier spelers bestaat).
Volgorde: De orde volgens de loop van de wijzers van de klok, waarin men het recht heeft te bieden en te spelen.
Voorspelen: Het spelen van de eerste kaart van een slag.
Wedstrijd: Een ontmoeting van één of meer zittingen.
Wedstrijdleider: Degene die belast is met de leiding van een wedstrijd en met de toepassing van deze spelregels.
Zitting: Een speelperiode van langere duur, waarin een voorgeschreven aantal borden moet worden gespeeld vóór vergelijking van de scores kan plaatsvinden, waarna de ranglijst van de deelnemers opgemaakt kan worden.