Sjabloon:1936:30

Uit Spelregels voor tafelarbiters
Versie door Kees (overleg | bijdragen) op 4 aug 2019 om 18:55

30. MAAT VAN DEN LEIDER.*)
1. De blinde verliest al zijn rechten, wanneer hij opzettelijk in de kaarten kijkt in het spel van een speler. Daarna moet hij blijven zwijgen met betrekking tot eenig voorval in verband met het spel, en als hij verzuimt dit te doen, nadat een tegenspeler een onregelmatigheid heeft begaan, mag de leider geen straf opleggen voor de overtreding.

2. Wanneer de blinde niet opzettelijk een kaart in het spel van een speler heeft ingezien, mag hij:

a) antwoorden op een redelijke vraag van een der spelers;
b) op verzoek kwesties over een feit of regel bespreken;
c) den leider ondervragen over zijn mogelijke verzaking;
d) de aandacht vestigen op een onreqelmatiqheid van een tegenspeler en den leider vragen, of deze weet welke rechten hij heeft.

De blinde heeft geen andere rechten dan de hovenstaande, voorwaardelijke rechten; hij geldt niet als speler.

3. Wanneer de blinde door het aanraken van een kaart of op eenige andere wijze, het voor- of bijspelen van een kaart suggereert, mag de tegenspeler aan zijn linkerhand van den leider eischen die kaart al of niet te spelen, tenzij een dergelijk spelen een verzaking zou inhouden.

4. Wanneer de blinde ongevraagd den leider mededeelt, uit welke hand deze moet voorspelen, of hem waarschuwt, niet uit de verkeerde hand voor te spelen, mag de tegenspeler aan de linkerhand van den blinde, kiezen, uit welke hand de leider moet voorspelen.

NOOT. Andere straffen, welke van toepassing zijn op den blinde, voor een onjuiste handelwijze zijnerzijds, zijn bepaald in regel 27 par. 6 (vaststelling van een beweerde verzaking), regel 28 par. 3 en 5 (slagen), en in regel 31 par. 3 (eischen van een straf).

*) Gewoonlijk "Blinde" genoemd, nadat hij zijn kaarten met de beeldzijde naar boven op de tafel heeft gelegd.