Sjabloon:1959:HI
Uit Spelregels voor tafelarbiters
HOOFDSTUK I OMSCHRIJVINGEN.
- Arbitrale score.
- Een score, die de wedstrijdleider in geval van arbitrage toekent.
- Bekennen.
- Een kaart van de voorgespeelde kleur bijspelen.
- Bieding.
- Een samenvattende term, geldende voor een bod, een doublet of redoublet en voor passen.
- Blinde.
- De maat van de leider.
- Bod.
- Het noemen van een contract, dat men bereid is te spelen.
- Bord.
- Een wedstrijdbord, zoals dit is omschreven in art. 2, bevattende de vier handen, zoals die oorspronkelijk zijn gegeven voor het spelen gedurende een zitting.
- Contract.
- Zie artikel 22.
- Contractanten.
- De leider en de blinde.
- Deelnemer.
- Bij persoonlijke wedstrijden elke speler, bij parenwedstrijden elk paar en bij viertallenwedstrijden elk viertal.
- Doublet.
- Zie de artikelen 24 en 25.
- Downslag.
- Elke slag, die de leider minder maakt, dan hij volgens het contract moet maken.
- Gemiddelde score.
- De helft van het maximum aantal matchpunten, dat een deelnemer kan behalen.
- Groep.
- Een aantal deelnemers, dat onafhankelijk van een ander aantal deelnemers speelt, voor wat betreft de wisseling van borden en spelers.
- Hand.
- De aan een speler gegeven dertien kaarten of het nog niet gespeelde gedeelte er van.
- Honneur.
- Een aas, heer, vrouw, boer of tien.
- Kwetsbaar.
- In aanmerking komen voor hogere beloningen en zwaardere straffen volgens art. 94.
- Leider.
- De speler, die voor zijn paar het eerst de in een contract genoemde speelsoort heeft geboden.
- Maat.
De speler met wie men als een paar tegen een ander paar speelt. De maats nemen tegenover elkaar aan de tafel plaats.
- Manche.
- Honderd of meer punten voor geboden en gewonnen trekken.
- Matchpunten.
- Aan de deelnemers toe te kennen punten bij vergelijking van de resultaten op een spel.
- Overslag.
- Elke slag, die de leider meer maakt, dan hij volgens het contract moet maken.
- Paar.
- Twee personen, die gedurende een zitting samen spelen.
- Pas.
- Een bieding. waarmee men te kennen geeft, op dat moment niet een bod te willen doen, niet te willen doubIeren of redoubleren.
- Redoublet.
- zie de artikelen 24 en 25.
- Ronde.
- Elk deel van een zitting, waarin de spelers niet van plaats wisselen.
- Slag.
- Zie artikel 47.
- Slems.
- Groot slem, het winnen van dertien slagen; klein slem, het winnen van twaalf slagen.
- Speelsoort.
- De kleur (Schoppen, Harten, Ruiten of Klaveren) of Sans-Atout, genoemd in een bod.
;Spelen.
- Het bijdragen van een kaart aan de samenstelling van een slag.
- Strafkaart.
- Zie de artikelen 67, 68 en 69.
- Tegenspeler.
- Een speler, die tegen de leider speelt.
- Tegenstander.
- Een speler van de tegenpartij.
- Totaal-punten.
- Het totale aantal behaalde scorepunten, berekend volgens de puntentabel van artikel 94.
- Trek.
- Elke slag, die de leider boven de zes maakt.
- Troef.
- Elke kaart van de kleur, waarin het contract gespeeld wordt.
- Uitkomen.
- Voorspelen in de eerste slag.
- Verzaken.
- Niet bekennen, terwijl men: dit wel kan.
- Viertal.
- Twee paren, die als één geheel aan verschillende tafels in verschillende richtingen 'dezelfde spellen spelen. Met inachtneming van art. 138 mogen voor een viertal meer dan vier spelers worden ingeschreven.
- Voldoend bod en onvoldoend bod.
- Zie artikel 23.
- Volgorde.
- Het bieden en spelen door de ene speler na de andere volgens de loop van de zon.
- Voorspelen.
- Het spelen van de eerste kaart in een slag.
- Wedstrijd.
- Een ontmoeting in één of meer zittingen, totdat de winnaar is bepaald.
- Zitting.
- De tijd, waarin een bepaald aantal spellen zonder onderbreking (behalve voor wisseling van borden en spelers), gespeeld wordt.