Sjabloon:1963:44

Uit Spelregels voor tafelarbiters
Versie door Kees (overleg | bijdragen) op 21 aug 2019 om 23:13

Artikel 44. Volgorde en verloop van het spelen.

De speler, die in een slag voorspeelt, mag elke kaart uit zijn hand spelen. 1) Na het voorspelen speelt elk der overige spelers op zijn beurt een kaart bij en de vier aldus gespeelde kaarten vormen een slag. 2)
Bij het bijspelen moet elke speler zo mogelijk bekennen. Deze verplichting gaat boven alle andere voorschriften van deze spelregels. Indien een speler niet kan bekennen mag hij elke andere kaart spelen.
Een slag die troef bevat, wordt gewonnen door de speler, die de hoogste troef speelde. Een slag, die geen troef bevat

wordt gewonnen door de speler, die de hoogste kaart van de voorgespeelde kleur speelde. De speler, die de slag heeft gewonnen moet voorspelen in de volgende slag.


1) tenzij hij onderworpen is aan beperkende bepalingen uit hoofde van een door zijn partij begane onregelmatigheid.
2) Voor de wijze, waarop kaarten gespeeld behoren te worden en na het spelen behoren te worden geordend, zie art. 66.