HOOFDSTUK I:1932
HOOFDSTUK I. BRIDGE-TERMEN.
I. Tafel. De groep personen, gerechtigd om het spel aan een tafel te spelen, tenzij anders wordt overeengekomen.
II. Lid. - Iemand, die het recht heeft verkregen, om aan een tafel mee te spelen, hetzij onmiddellijk, hetzij op zijn beurt.
III. Speler. -- Een der vier leden, die voor het oogenblik gerechtigd zijn te spelen.
- Partij. - Twee spelen samen als maat tegen de andere twee, elk paar vormt eene partij.
IV. Volgorde. - De opvolging of volgorde van het spel is van speler tot speler naar links omgaande, volgens de richting van de wijzers van een uurwerk.
V. Het geven. - De kaarten in volgorde aan de spelers uitdeelen. Het geven duurt van het afnemen tot het oogenblik dat de laatste kaart naar behooren op tafel is gelegd.
VI. Het bieden. - De tijdruimte gedurende welke de spelers gelegenheid hebben, om in volgorde voor het contract te bieden.
VII. Het spelen. - De tijdruimte, welke begint als het bieden is gesloten, en eindigt als het aantal door elke partij gewonnen slagen is bepaald, tenzij anders is overeengekomen.
VIII. Het spel. - De tijdruimte, welke begint tusschen het afnemen voor het geven en eindigt met het einde van het spelen, tenzij anders is overeengekomen.
- De hand. - Men noemt de 13 kaarten, waarmede een speler moet bieden en spelen: Of zijn spel, öf zijn hand.
IX. Bieding. - Een verzamelnaam voor een bod, een dubbel, een herdubbel of een pas.
X. Spelsoort. - De kleur of "zonder troef" genoemd in een bod.
XI. Bod. - Eene bieding. waarmede een speler zich voor zijn partij verbindt, ten minste zooveel trekken te maken (een tot zeven), als zijn bod aangeeft, mits het spel gespeeld wordt in de spelsoort, welke hij noemt. Zie voor wat een "trek" is onder XXII.
XII. Dubbel. - Eene bieding. welke het gevolg heeft, dat een zeker gedeelte der punten, die gewonnen of verloren zullen worden, verdubbeld of in andere mate vermeerderd worden, in het geval, dat het onmiddellijk aan de dubbeling voorafgaande bod het contract wordt.
XIII. Herdubbel. - Eene bieding. tengevolge waarvan de punten verdubbeld worden, welke door een dubbel reeds verdubbeld of in andere mate vermeerderd waren.
XlV. Pas. - Eene bieding. welke aangeeft dat de speler bij die gelegenheid niet biedt, dubbelt of herdubbelt.
XV. Contract. - Het hoogste bod bij het bieden gedaan, al of niet gedubbeld, dan wel herdubbeld.
XVI. Leider. - De speler van de contracteerende partij, die het eerste bod heeft gedaan in de spelsoort, waarin het contract is aangegaan. Hij speelt zoowel met zijn eigen kaarten, als met die van zijn maat.
XVII. Blinde. - De maat van den leider, nadat hij zijne kaarten open op tafel heeft gelegd.
XVIII. Slag. - De vier kaarten, een uit iedere hand, waarvan in een spelronde met één is uitgekomen, terwijl de andere drie zijn bijgespeeld.
XIX. Het uitkomen. - Het uitkiezen en open op tafel leggen van de eerste kaart van een slag. Deze kaart is een voorgespeelde kaart, in tegenstelling met de andere drie "bijgespeelde" kaarten.
XX. Het bijspelen. -- Het uitkiezen en open op tafel leggen van een der drie andere kaarten, welke met de voorgespeelde kaart een slag zullen vormen. tenzij anders wordt overeengekomen.
XXI. Losgelaten slag. - Een slag, zoodra deze is opgenomen en omgekeerd door een speler der partij, die hem gewonnen heeft en waarvan de hand van dien speler is weggenomen.
XXII. Trek. - Elke slag welke door den leider boven de zes wordt gemaakt.
XXIII. Overslag. - Elke trek, welke de leider boven het in zijn contract bepaalde aantal maakt.
XXIV. Verliesslag. - Elke slag, welke de leider minder maakt, dan hij volgens het contract moet maken.
XXV. Troefkleur. - De kleur, als er een troefspel gespeeld wordt, waaraan gedurende dat spel een hoogere macht om slagen te nemen wordt toegekend. Elke kaart van die kleur is troef en is meer waard dan elke andere kaart van een andere kleur.
XXVI. Getoonde kaart. - Gedurende het bieden en het spelen wordt onder dezen term uitsluitend begrepen:
- (a) elke kaart, open op tafel gevallen, zelfs wanneer geen andere speler haar met name kan, noemen;
- (b) elke kaart, ergens anders dan op tafel' gevallen wanneer de maat van den overtreder de voorzijde kan zien, echter niet, als ze alleen door een tegenspeler wordt gezien;
- (c) elke kaart, op zoodanige wijze door een speler . vast gehouden, dat zijn maat een gedeelt van de voorzijde kan. zien, maar niet, als de voorzijde geheel of gedeeltelijk, alleen voor een tegenspeler zichtbaar is;
- (d) elke kaart in handen van een speler, indien deze eenige aanwijzing heeft gegeven, dat die kaart in zijn bezit is;
- (e) elke kaart, welke open op tafel komt tegelijk met een kaart, die de speler zegt te willen voorspelen of bijspelen;
- (f) de laatste twee kaarten in handen van een tegenspeler van den leider, indien - voor dat die tegenspeler voor den 12en slag heeft bijgespeeld - diens maat zijn laatste kaart toont; en
- (g) elke. kaart, welke volgens eenige bepaling in dit reglement als een getoonde kaart kan worden behandeld (regels 43, 46(2), 46(5), 55(1), en 56).
XXVII. Het kleur bekennen. - Een kaart bijspelen van de kleur, waarmede is uitgekomen.
XXVIII. Het verzaken. - Verzuimen om kleur te bekennen, indien zulks mogelijk is, alsmede nalaten, om uit te komen of bij te spelen, zooals door of volgens dit reglement vereischt wordt, als men in staat is, om aan dien eisch te voldoen.
XXIX. Honneurs. ~ Aas, heer, vrouw, boer, tien van een troefkleur of elk der azen bij "zonder troef".
XXX. Slem. - Groot slem, het winnen van dertien slagen door een partij; klein slem, het winnen van twaalf slagen door een partij.
XXXI. Trekpunten. - De punten, welke gelden voor het maken, zoowel van een manche als van een robber.
XXXII. Premiepunten. - De punten, welke uitsluitend gelden voor het winnen van een robber, maar niet voor het winnen van een manche. (zie regel 36).
XXXIII. Kwetsbaar. - Het blootgesteld zijn aan hoogere straffen, als een aangegaan contract niet wordt nagekomen. De term wordt toegepast op de partij, die e.en manche heeft gewonnen.
XXXIV. Manche en Robber. - Een manche is de reeks van spellen, die eindigt, zoodra één der partijen volgens de telling van trekpunten 100 punten heeft behaald.
- Een robber is de reeks van spellen, welke eindigt, zoodra een partij twee manches heeft gewonnen.