Hoofdstuk VII:1932: verschil tussen versies
Regel 2: | Regel 2: | ||
{{template:1932:38|38. Inzien der kaarten gedurende de gift}}</br> | {{template:1932:38|38. Inzien der kaarten gedurende de gift}}</br> | ||
{{template:1932:39|39. Bieden als het zijn beurt niet is}}</br> | {{template:1932:39|39. Bieden als het zijn beurt niet is}}</br> | ||
− | {{template:1932:40|40. Onvoldoend bod}}</br> | + | {{template:1932:40|40. Onvoldoend bod}}</br></br> |
{{template:1932:41|41. Bieden nadat het bieden gesloten is}}</br> | {{template:1932:41|41. Bieden nadat het bieden gesloten is}}</br> | ||
{{template:1932:42|42. Andere onwettige biedingen}}</br> | {{template:1932:42|42. Andere onwettige biedingen}}</br> | ||
− | {{template:1932:43|43. Getoonde kaart tijdens het bieden}}</br> | + | {{template:1932:43|43. Getoonde kaart tijdens het bieden}}</br></br> |
{{template:1932:44|44. Getoonde kaart tijdens het spelen}}</br> | {{template:1932:44|44. Getoonde kaart tijdens het spelen}}</br> | ||
{{template:1932:45|45. Uit verkeerde hand uitkomen door Leider}}</br> | {{template:1932:45|45. Uit verkeerde hand uitkomen door Leider}}</br> |
Versie van 1 aug 2019 om 11:03
HOOFDSTUK VII. OVERTREDINGEN VAN DE REGELS EN STRAFFEN.
REGEL 38. INZIEN DER KAARTEN GEDURENDE DE GIFT.
Als een speler een van zijn kaarten inkijkt gedurende een gift (regel 9(4)) en als gevolg daarvan een kaart open komt, voordat de gift is voltooid, mag de speler aan zijn linkerhand, na de reeds aan hem gegeven kaarten te hebben ingezien, bepalen, dat niettegenstaande zulk een kaart getoond is (regel 10(1) (c)) er niet opnieuw zal worden gegeven.
REGEL 39. BIEDEN ALS HET ZIJN BEURT NIET IS.
1) Als een speler eene bieding - anders dan een pas - doet, voordat eenig bod is gedaan, wanneer of zijn maat öf de tegenspeler aan zijn linkerhand aan de beurt is om te bieden, dan wel dat hij - behalve om eene spreekvergissing (regel 16) of een onvoldoend bod (regel 40) te herstellen - een tweede en verschillend bod doet, voordat de tegenspeler aan zijn linkerhand heeft geboden, dan mag die tegenspeler een nieuwe gift eischen; en, als die tegenspeler verkiest om toe te staan,
dat de gift gestand blijft, wordt het voor-de-beurt-gedane-bod als vervallen verklaard en gaat het bieden door, alsof het niet was gedaan.
(2) Als een speler eene bie ding - anders dan een pas - doet, wanneer zijn tegenspeler aan zijn rechterhand aan de beurt is om te bieden, komt de beurt om te bieden aan dien tegenspeler en gaat het bieden door, alsof de voorbarige bieding niet ware gedaan, maar de maat van
den overtreder moet passen, als het de eerste maal zijn beurt is om te bieden.
(3) Als, in ieder geval, de speler aan de linkerhand van den overtreder heeft geboden, voordat de aandacht is gevestigd op de onregelmatigheid, moet de voorbarige bieding behandeld worden als op de beurt gedaan.
REGEL 40. ONVOLDOEND BOD.
(1) Als een speler een aantal trekken biedt, dat onvoldoende is, om het voorafgaande bod te overbieden (regel 12) en nalaat om zijn bod te verbeteren voordat de aandacht op de onregelmatigheid door een andere speler is gevestigd, moet hij zijn bod voldoende maken door het te vervangen door een hooger bod in eenige spelsoort, en zijn maat moet passen, zoodra hij voor de eerste maal aan de beurt is, om te bieden.
(2) Zoolang de aandacht nog niet is gevestigd op de onregelmatigheid of wel de speler aan de linkerhand nog niet heeft geboden, mag de overtreder zijn bod verbeteren door het aantal geboden trekken in dezelfde speelsoort tot het vereischte aantal te verhocgen. Als hij zoo
handelt, wordt zijn bod regelmatig en niet strafbaar.
(3) Als de speler aan overtreders linkerhand eene bieding doet voordat de aandacht op de onregelmatigheid werd gevestigd, telt het onvoldoend bod als een voldoend bod.
REGEL 41. BIEDEN, NADAT HET BIEDEN GESLOTEN IS.
Als een tegenspeler van den leider eene bieding - anders dan een pas - doet, nadat het bieden is gesloten, mag de leider van den maat van den overtreder, zoodra die voor de eerste maal aan de beurt is, eischen, om in een door den leider aangewezen kleur voor te spelen.
REGEL 42. ANDERE ONWETTIGE BIEDINGEN.
Als een speler-
- (a) acht of meer trekken biedt;
- (b) biedt, dubbelt of herdubbelt, wanneer hij door deze regels daarvan is uitgesloten;
- (c) het bod van zijn maat dubbelt;
- (d) een bod, dat zijn maat heeft gedubbeld of herdubbeld, dubbelt of herdubbelt;
- (e) een verkeerde kleur noemt, als hij dubbelt of herdubbelt; of
- (f) eenige andere bieding doet, die niet in deze regels is erkend en waarop de regels 39, 40 of 41 niet slaan;
mag de speler aan overtreders linkerhand-
- (I) een nieuwe gift eischen; of
- (II) de bieding niet door laten gaan, in welk geval de overtreder wordt geacht te hebben gepast; of
- (III) verklaren dat hij toelaat, dat het bod in geval (a) en in geval (b) gestand blijft. In geval (a) wordt dan een bod van acht of meer trekken beschouwd als een bod van slechts zeven trekken.
REGEL 43. GETOONDE KAART TIJDENS HET BIEDEN.
Als, nadat de gift voltooid is, doch voordat het bieden 'gesloten is, een der spelers toont-
(a) één enkele kaart van lagere waarde dan een honneur zonder dat hij de bedoeling heeft, om uit te komen, mag de speler, die leider wordt, als de overtreder een zijner tegenspelers is-
(I) gedurende het spel de kaart als een getoonde kaart behandelen; of
(II) den maat van den overtreder verbieden, in de kleur van die kaart voor het eerst uit te komen;
(b) een enkele kaart van de waarde van een honneur, of een lagere kaart met de bedoeling om uit te komen, of meer dan één kaart, mag de speler aan zijn linker hand een nieuwe gift vorderen.
(Een speler verzaakt, wanneer hij verzuimt op de geëischte wijze uit te komen en te spelen, indien hij daar wel toe in staat is. (Term. XXVIII).
REGEL 44. GETOONDE KAART TIJDENS HET SPELEN.
(1) Als, nadat het bieden gesloten is, een tegenspeler van den leider een kaart toont (Term. XXVI) uit zijn spel, anders dan om deze kaart voor te spelen of bij te spelen, dan moet zoo'n kaart - behalve wanneer daaromtrent in deze regels anders wordt bepaald *) op tafel blijven liggen als een getoonde kaart, en mag de leider - zoodra de eigenaar van de kaart aan de beurt is, om uit te komen of bij te spelen - die kaart opeischen, d.w.z. van hem eischen, om met die kaart uit te komen of haar bij te spelen, zelfs al was ze niet op tafel blijven liggen.
(2) De leider kan het uitkomen met of het bijspelen van een getoonde kaart niet verbieden.
(3) Een eisch om een getoonde kaart te spelen heft de verplichting van den speler om kleur te bekennen niet op, maar de kaart blijft een getoonde kaart en kan bij elken lateren slag worden opgeéischt.
(4) De leider en zijn maat loopen geen straf op voor het toonen van kaarten nadat het bieden gesloten is.
- ) Zie regel 26(1) en (2) - niet uitgespeelde spellen; regel 43(1) - gedurende het bieden getoonde kaart; regel 44(4) - kaarten van de contracteerende partij; regel 49(1) - ontbrekende kaart; regels 51, 58 en 59 - gevallen waarin straffen kunnen vervallen; en regel 55(lb) - kaarten voorgespeeld of bijgespeeld na eene verzaking en voor derzelver herstelling.
REGEL 45. UIT DE VERKEERDE HAND UITKOMEN DOOR LEIDER.
Als de leider uit de verkeerde hand uitkomt, mag elk der tegenspelers eischen, dat hij uit de juiste hand uitkomt, in welk geval hij - als hij kan - met een kaart van dezelfde kleur moet uitkomen 1); maar wanneer een tegenspeler bijspeelt, voordat de leider de verkeerd
voorgespeelde kaart terugneemt, moet het uit de verkeerde hemd uitkomen worden beschouwd als uit de juiste hand te zijn geschied.
REGEL 46. VOOR DE BEURT UITKOMEN.
(1) Als de leider uit een der beide handen uitkomt, wanneer een der tegenspelers aan de beurt is om uit te komen, mag elk der tegenspelers van hem eischen zijn kaart terug te nemen, maar hij mag die alleen terug nemen, als een tegenspeler dat van hem vordert.
(2) Als een tegenspeler van den leider voor zijn beurt uitkomt mag de leider, voordat hij uit een zijner twee handen heeft bijgespeeld, -
- (I) van de overtredende partij eischen, om wanneer een van hen eerst aan de beurt is om uit te komen *), dit te doen in een door hem genoemde kleur, en, wanneer de eerste beurt niet aan een der tegenspelers is, de voor de beurt voorgespeelde kaart behandelen als een getoonde kaart totdat de beurt aan een der tegenspelers komt; of
- (II) de voorbarig voorgespeelde kaart als een getoonde kaart behandelen en, als die kaart nog een getoonde kaart is, wanneer de maat van den overtreder voor de volgende maal aan de beurt komt om uit te komen verbieden, dat in de kleur van de getoonde kaart wordt uitgekomen *); of
- (lII) de verkeerd voorgespeelde kaart als juistgespeeld behandelen.
(3) Als door de andere partij een kaart wordt bijgespeeld nadat voor de beurt is uitgekomen, moet het onjuist uitkomen als juist worden behandeld, en, in het geval dat een kaart zoo wordt bijgespeeld uit de hand van den leider na een openings-uitkomen (voor den eersten
slag van een spel) door den verkeerden tegenspeler, wordt de leider blinde en wordt zijn maat leider.
(4) Als na een openings-uitkomen door den verkeerden tegenspeler, de maat van den leider eenige kaart van zijn spel toont voordat de leider de straf heeft bepaald, mag deze de hierboven in (2 (I)) aangegeven straf niet opleggen.
(5) Als de tegenspelers van den leider tegelijk uitkomen, is het uitkomen uit de juiste hand geldig, terwijl de voor de beurt uitgespeelde kaart een getoonde kaart is.
*) Een speler verzaakt, wanneer hij verzuimt op de geëischte wijze uit te komen en te spelen, indien hij daar wel toe in staat is. (Term.
XXVIIT).
REGEL 47. TE VROEG UITKOMEN OF BIJSPELEN.
(1) Als een tegenspeler van den leider-
- (a) bijspeelt bij een slag, voordat zijn maat, wiens beurt het was om bij te spelen, dit gedaan heeft; of
- (b) uitkomt voor den volgenden slag, voordat zijn maat in den loop enden slag heeft bijgespeeld; of
- (c) eenige kaart uit zijn spel aan zijn maat toont, voordat deze laatste voor den loop enden slag heeft bijgespeeld;
mag de leider van overtreders maat eischen *)
- (I) in de uitgekomen kleur zijn hoogste of laagste kaart bij te spelen; of
- (II) den slag te nemen, zoo noodig door aftroeven; of
- (1II) den slag niet te nemen; of
(IV) een kaart bij te werpen van een genoemde kleur; maar geen dier eischen kan den speler ontheffen van zijn plicht om kleur te bekennen.
(2) Als de leider, na uit een zijner beide handen te hebben voorgespeeld, uit de andere hand voor de beurt bijspeelt, heeft de vierde hand het recht om vóór de tweede hand bij te spelen, en mag de leider geenerlei straf opleggen.
*) Een speler verzaakt, wanneer hij verzuimt op de geëischte wijze
uit te komen en te spelen, indien hij daar wel toe in staat is. (Term.
XXVIII).
REGEL 48. SPELEN MET EEN KAART TE VEEL.
Als -- gedurende het spelen van een spel -- bevonden wordt, dat een speler een kaart te veel heeft; doordat hij verzuimd heeft bij een slag bij te spelen-
(a) mag (naar gelang het geval ligt) de leider of diens tegenspeler aan zijn linkerhand een nieuwe gift eischen, als de overtreder voor een lateren slag is uitgekomen, dan wel in een lateren slag heeft bijgespeeld; maar deze straf mag niet aan den blinde worden opgelegd;
(b) wanneer het spel wordt voortgezet, moet de overtreder onmiddellijk een kaart uit zijn spel verwijderen, en, indien practisch mogelijk, moet deze kaart eene zijn, die hij redelijkerwijze bij den onvolledigen slag zou hebben bijgespeeld.
REGEL 49. SPELEN MET EE ONVOLLEDIGE HAND.
Als na de voltooiing van een gift bevonden wordt, dat een speler minder, en geen speler meer dan het juiste aantal kaarten heeft, moet(en) zoo mogelijk de ontbrekende kaart(en) opgespoord worden, en-
(a) zal er opnieuw gegeven worden, als een ontbrekende kaart niet gevonden wordt of als de plaats, waar deze gevonden wordt, uitwijst dat deze niet behoorlijk aan den speler was gegeven;
(b) in elk ander geval (ook wanneer een ontbrekende kaart gevonden wordt in een losgelaten slag of in het andere spel), zal de kaart aan den speler worden teruggegeven. Zij kan niet worden behandeld als een getoonde kaart, maar wordt, bij het uitmaken of de speler verzaakt heeft, geacht gedurende de vermissing in diens hand te zijn geweest. Als een losgelaten
slag meer dan vier kaarten bevat en er bestaat twijfel, welke kaart er bij vergissing aan is toegevoegd, dan mogen de tegenspelers beslissen, welke kaart bij de onvolledige hand moet worden gevoegd.
REGEL 50. AANDUIDEN VAN TE SPELEN KAART DOOR BLINDE.
Als de blinde, door het aanraken van een kaart of op andere wijze, het spelen van een kaart oppert (regel 19), mag de tegenspeler aan blinde's linkerhand van den leider eischen, dat hij die aangeraakte kaart zal spelen of niet spelen, tenzij het spelen ervan eene verzaking zoude veroorzaken.
REGEL 51. BLINDE VESTIGT DE AANDACHT OP ONREGELMATIGHEDEN.
(1) Als de blinde den leider vrijwillig op eenigerlei wijze mededeelt uit welke hand moet worden uitgekomen, of hem waarschuwt om niet uit de verkeerde hand uit te komen (regel 19), mag de speler aan blinde's linkerhand kiezen, uit welke hand zal worden uitgekomen.
(2) Als de blinde de aandacht vestigt op eenige andere onregelmatigheid, waartoe hij het recht niet heeft (regel 19), mag de leider voor die onregelmatigheid geen straf opleggen.
REGEL 52. HET VESTIGEN VAN DE AANDACHT OP DE GESTELDHEID VAN EEN SLAG.
Als de blinde of een tegenspeler van den leider -- voordat zijn maat bij een slag heeft bijgespeeld en zonder dat hem zulks gevraagd is -- de aandacht van zijn maat op eenigerlei wijze op den slag vestigt, b.v. of door te zeggen, dat de slag aan hem is, of door zijn kaart te noemen, of door de kaarten naar zich toe te halen, mag de leider of de tegenspeler aan blinde's linkerhand, naar gelang het geval ligt, van overtreders maat eischen *)
- (I) in de uitgekomen kleur zijn hoogste of laagste kaart bij te spelen; of
- (II) den slag te nemen, zoo noodig door aftroeven; of
- (III) den slag niet te nemen; maar geen dier eischen kan den speler ontheffen van zijn plicht om kleur te bekennen.
*)Een speler verzaakt, wanneer hij verzuimt op de geëisehte wijze uit te komen en te spelen, indien hij daar wel toe in staat is. (Term. XXVIII).
REGEL 53. INZIEN VAN EEN LOSGELATEN SLAG.
Als een speler een losgelaten slag omkeert en inziet, zonder daartoe door deze regels gerechtigd te zijn (regel 24), mag de leider of de tegenspeler aan diens linkerhand, naar gelang het geval ligt, de kleur bepalen, waarin de overtredende partij moet uitkomen, zoodra zij daarvoor de eerste maal aan de beurt is. *)
*) Een speler verzaakt, wanneer hij verzuimt op de geëischte wijze uit te komen en te spelen, indien hij daar wel toe in staat is. (Term.XXVIII).
REGEL 54. HET OPEISCHEN DOOR LEIDER VAN ONZEKERE SLAGEN.
Als de leider heeft verklaard of aangegeven dat eenige of alle overblijvende slagen voor hem zijn (regel 26,2)), mag elk der tegenspelers van hem eischen, om het spel af te spelen op de wijze, welke hij als zijne bedoeling om te spelen heeft aangegeven, en, als hij niet vrijwillig eene volledige uiteenzetting van zijn bedoeld spel heeft gegeven, mag van hem geëischt worden, die uiteenzetting aan te vullen, zullende daarna elke kwestie, die niet door zijne uiteenzetting geregeld is, worden opgelost, zooals zijne tegenspelers aangeven.
REGEL 55. HET VERZAKEN.
REGEL 55-1. STRAF INDIEN DE VERZAKING WORDT HERSTELD.
(1) Als een speler verzaakt (Term. XXVIII) en zijne vergissing herstelt door de onjuist voorgespeelde of bijgespeelde kaart terug te nemen voordat de verzaking voldongen is, dan moet hij een juiste kaart in de plaats spelen, en-
- (a) als de verkeerde kaart toebehoort aan-
- (I) een tegenspeler van den leider, mag deze die kaart behandelen als een getoonde kaart of van den overtreder eischen, om in de juiste kleur zijn hoogste of laagste kaart voor te spelen of bij te spelen *);
- (II) den leider in zijn eigen hand, dan mag ze worden terug genomen; en de tegenspeler aan zijn linkerhand mag - als hij na den leider in den slag heeft bijgespeeld - van dezen eischen, om in de juiste kleur zijn hoogste of laagste kaart voor te spelen of bij te spelen *);
- (I1I) den blinde, dan is er geen straf, onverschillig of de verzaking al dan niet wordt hersteld;
- (b) een kaart, voorgespeeld of bijgespeeld door de niet-overtredende partij in den tijd tusschen eene verzaking en haar hersteL mag zonder straf worden teruggenornen: maar een juiste kaart bijgespeeld uit de hand van overtreders maat, mag niet worden teruggenomen.
*) Een speler verzaakt, wanneer hij verzuimt op de geëisehte wijze uit te komen en te spelen, indien hij daar wel toe in staat is, (Term. XXVIII).
**) In zekere gevallen kan, wanneer een slag, waarin eene voldongen verzaking plaats vond, gewonnen is door de niet-overtredende partij, het voor onervaren spelers moeilijk zijn, om de volgorde der slagen uit te maken. In dit geval moet men zich houden - voor wat betreft het aantal der over te .dragen slagen - aan de beslissing der meerderheid van de spelers. Kan men niet tot zoo'n beslissing komen, dan wordt dat aantal bepaald door de niet-overtredende partij.
REGEL 55-2. DADEN DIE EENE VERZAKING VOLDONGEN MAKEN.
(2) Eene verzaking in elk der eerste elf slagen, welke niet is hersteld door het terugnemen van de verkeerd voorgespeelde of bijgespeelde kaart, wordt voldongen, indien - al of niet aan de beurt zijnde-
- (a) de overtreder of zijn maat voorspeelt vóór of bijspeelt in den volgenden slag, als de verzaking begaan was bij het bijspelen;
- (b) de maat van den overtreder bij den slag bijspeelt, als de verzaking begaan was bij het uitkomen. Eene verzaking, begaan in den twaalf den slag, wordt nooit voldongen.
REGEL 55-3. ONDERZOEK NAAR MOGELIJKE VERZAKING.
(3) Elke speler (de blinde is onderworpen aan de bepalingen in (4) van dezen regel) mag eiken anderen speler vragen of zijn uitkomen of bijspelen eene verzaking is, maar noch een vraag of het antwoord daarop, noch het feit, dat een speler de vraag heeft gesteld of een antwoord gegeven, noch eenig gesproken woord, gedane uitroep of gemaakt gebaar kan de bepalingen
van punt (2) van dezen regel veranderen of uitstellen.
(4) De blinde mag alleen zijn maat ondervragen, en, als hij zulks doet nadat hij opzettelijk eenige kaart in eenige andere hand heeft ingezien, mag zijn maat diens kaart niet terugnemen. Als de blinde de tafel verlaat, zonder opzettelijk eenige kaart in een andere hand te hebben ingezien, mogen de tegenspelers geen straf eischen voor een voldongen verzaking, tenzij een van hen den leider heeft ondervraagd voordat eene dusdanige verzaking voldongen werd.
(5) Een tegenspeler van den leider mag - voordat eene verzaking voldongen is - vragen om de onjuiste kaart door een juiste te vervangen.
REGEL 55-4. STRAF VOOR VOLDONGEN VERZAKING.
(6) Wanneer eene verzaking voldongen is, geldt de slag als gespeeld, en, als de aandacht op de verzaking is gevestigd, worden aan het einde van het spel twee der door de verzakende partij gewonnen slagen aan de 'tegenpartij overgedragen. Voor iedere volgende verzaking door dezelfde partij in hetzelfde spel, die eveneens onderworpen wordt aan straf, wordt één slag aan de tegenpartij overgedragen. Altijd vooropgesteld, dat niet kan worden overgedragen eenige slag, die gewonnen werd, voordat de eerste verzaking plaats vond, noch eenige slag, die ingevolge dezen regel door de andere partij was overgedragen. *)
(7) Aldus overgedragen slagen gelden voor de rioteering als door de ontvangende partij bij het spelen gewonnen slagen.
*) In zekere gevallen kan, wanneer een slag, waarin eene voldongen verzaking plaats vond, gewonnen is door de niet-overtredende partij, het voor onervaren spelers moeilijk zijn, om de volgorde der slagen uit te maken. In dit geval moet men zich houden - voor wat betreft het aantal der over te .dragen slagen - aan de beslissing der meerderheid van de spelers. Kan men niet tot zoo'n beslissing komen, dan wordt dat aantal bepaald door de niet-overtredende partij.
REGEL 55-5. OPEISCHEN VAN VOLDONGEN VERZAKING.
(8) Als eene voldongen verzaking wordt opgeéischt, met of zonder vermelding van een bepaalde kleur, dan mogen de slagen aan het einde van het spel worden nagegaan, om de verzaking vast te stellen, en wanneer een tegenspeler van den eischer de kaarten door elkander haalt. nadat de eisch is insediend en voordat de kaarten volledig zijn nagekeken, moet de eisch worden toegewezen.
(9) Eene verzaking kan niet meer worden opgeéischt, nadat voor de volgende gift is afgenomen of nadat de noteering van den robber is goedgekeurd.
*) Een speler verzaakt, wanneer hij verzuimt op de geëisehte wijze uit te komen en te spelen, indien hij daar wel toe in staat is, (Term. XXVIII).
**) In zekere gevallen kan, wanneer een slag, waarin eene voldongen verzaking plaats vond, gewonnen is door de niet-overtredende partij, het voor onervaren spelers moeilijk zijn, om de volgorde der slagen uit te maken. In dit geval moet men zich houden - voor wat betreft het aantal der over te dragen slagen - aan de beslissing der meerderheid van de spelers. Kan men niet tot zoo'n beslissing komen, dan wordt dat aantal bepaald door de niet-vertredende partij.
REGEL 55-1. STRAF INDIEN DE VERZAKING WORDT HERSTELD.
(1) Als een speler verzaakt (Term. XXVIII) en zijne vergissing herstelt door de onjuist voorgespeelde of bijgespeelde kaart terug te nemen voordat de verzaking voldongen is, dan moet hij een juiste kaart in de plaats spelen, en-
- (a) als de verkeerde kaart toebehoort aan-
- (I) een tegenspeler van den leider, mag deze die kaart behandelen als een getoonde kaart of van den overtreder eischen, om in de juiste kleur zijn hoogste of laagste kaart voor te spelen of bij te spelen *);
- (II) den leider in zijn eigen hand, dan mag ze worden terug genomen; en de tegenspeler aan zijn linkerhand mag - als hij na den leider in den slag heeft bijgespeeld - van dezen eischen, om in de juiste kleur zijn hoogste of laagste kaart voor te spelen of bij te spelen *);
- (I1I) den blinde, dan is er geen straf, onverschillig of de verzaking al dan niet wordt hersteld;
- (b) een kaart, voorgespeeld of bijgespeeld door de niet-overtredende partij in den tijd tusschen eene verzaking en haar hersteL mag zonder straf worden teruggenornen: maar een juiste kaart bijgespeeld uit de hand van overtreders maat, mag niet worden teruggenomen.
*) Een speler verzaakt, wanneer hij verzuimt op de geëisehte wijze uit te komen en te spelen, indien hij daar wel toe in staat is, (Term. XXVIII).
**) In zekere gevallen kan, wanneer een slag, waarin eene voldongen verzaking plaats vond, gewonnen is door de niet-overtredende partij, het voor onervaren spelers moeilijk zijn, om de volgorde der slagen uit te maken. In dit geval moet men zich houden - voor wat betreft het aantal der over te .dragen slagen - aan de beslissing der meerderheid van de spelers. Kan men niet tot zoo'n beslissing komen, dan wordt dat aantal bepaald door de niet-overtredende partij.
REGEL 55-2. DADEN DIE EENE VERZAKING VOLDONGEN MAKEN.
(2) Eene verzaking in elk der eerste elf slagen, welke niet is hersteld door het terugnemen van de verkeerd voorgespeelde of bijgespeelde kaart, wordt voldongen, indien - al of niet aan de beurt zijnde-
- (a) de overtreder of zijn maat voorspeelt vóór of bijspeelt in den volgenden slag, als de verzaking begaan was bij het bijspelen;
- (b) de maat van den overtreder bij den slag bijspeelt, als de verzaking begaan was bij het uitkomen. Eene verzaking, begaan in den twaalf den slag, wordt nooit voldongen.
REGEL 55-3. ONDERZOEK NAAR MOGELIJKE VERZAKING.
(3) Elke speler (de blinde is onderworpen aan de bepalingen in (4) van dezen regel) mag eiken anderen speler vragen of zijn uitkomen of bijspelen eene verzaking is, maar noch een vraag of het antwoord daarop, noch het feit, dat een speler de vraag heeft gesteld of een antwoord gegeven, noch eenig gesproken woord, gedane uitroep of gemaakt gebaar kan de bepalingen
van punt (2) van dezen regel veranderen of uitstellen.
(4) De blinde mag alleen zijn maat ondervragen, en, als hij zulks doet nadat hij opzettelijk eenige kaart in eenige andere hand heeft ingezien, mag zijn maat diens kaart niet terugnemen. Als de blinde de tafel verlaat, zonder opzettelijk eenige kaart in een andere hand te hebben ingezien, mogen de tegenspelers geen straf eischen voor een voldongen verzaking, tenzij een van hen den leider heeft ondervraagd voordat eene dusdanige verzaking voldongen werd.
(5) Een tegenspeler van den leider mag - voordat eene verzaking voldongen is - vragen om de onjuiste kaart door een juiste te vervangen.
REGEL 55-4. STRAF VOOR VOLDONGEN VERZAKING.
(6) Wanneer eene verzaking voldongen is, geldt de slag als gespeeld, en, als de aandacht op de verzaking is gevestigd, worden aan het einde van het spel twee der door de verzakende partij gewonnen slagen aan de 'tegenpartij overgedragen. Voor iedere volgende verzaking door dezelfde partij in hetzelfde spel, die eveneens onderworpen wordt aan straf, wordt één slag aan de tegenpartij overgedragen. Altijd vooropgesteld, dat niet kan worden overgedragen eenige slag, die gewonnen werd, voordat de eerste verzaking plaats vond, noch eenige slag, die ingevolge dezen regel door de andere partij was overgedragen. *)
(7) Aldus overgedragen slagen gelden voor de rioteering als door de ontvangende partij bij het spelen gewonnen slagen.
*) In zekere gevallen kan, wanneer een slag, waarin eene voldongen verzaking plaats vond, gewonnen is door de niet-overtredende partij, het voor onervaren spelers moeilijk zijn, om de volgorde der slagen uit te maken. In dit geval moet men zich houden - voor wat betreft het aantal der over te .dragen slagen - aan de beslissing der meerderheid van de spelers. Kan men niet tot zoo'n beslissing komen, dan wordt dat aantal bepaald door de niet-overtredende partij.
REGEL 55-5. OPEISCHEN VAN VOLDONGEN VERZAKING.
(8) Als eene voldongen verzaking wordt opgeéischt, met of zonder vermelding van een bepaalde kleur, dan mogen de slagen aan het einde van het spel worden nagegaan, om de verzaking vast te stellen, en wanneer een tegenspeler van den eischer de kaarten door elkander haalt. nadat de eisch is insediend en voordat de kaarten volledig zijn nagekeken, moet de eisch worden toegewezen.
(9) Eene verzaking kan niet meer worden opgeéischt, nadat voor de volgende gift is afgenomen of nadat de noteering van den robber is goedgekeurd.
REGEL 56. SPELEN VOORDAT EEN TEGENSPELER EEN OPGELEGDE STRAF HEEFT AANGEGEVEN.
Als een speler uitkomt of bijspeelt, voordat een tegenspeler, die gerechtigd is om van hem te eischen, dat hij op een bepaalde wijze uitkomt of bijspeelt, die straf heeft aangegeven, vervalt het recht van dien tegenspeler daardoor niet, en de voorgespeelde of bijgespeelde kaart kan als getoonde kaart behandeld worden.
REGEL 57. UITKOMEN GEEISCHT IN EEN KLEUR, DIE MEN NIET HEEFT.
Als een speler, die gerechtigd is, om een straf op te leggen, het :uitkomen, bijspelen of bijwerpen eischt in een kleur, die de tegenspeler tot wien deze eisch is gericht, niet heeft, dan vervalt de straf.
REGEL 58. EISCHEN VAN EEN ONRECHTMATIGE OF DUBBELE STRAF.
(1) Als een speler een straf eischt, waartoe hij niet gerechtigd is, verliest zijne partij het recht om eenige straf voor die onregelmatigheid op te leggen.
(2) Als een speler straf of straffen heeft geéischt volgens een bepaalde regel, dan kan hij voor dezelfde overtreding
geen straf volgens een anderen regel eischen.
REGEL 59. VERKEERDE SPELER EISCHT EEN STRAF.
Als de blinde of de maat van dien speler, die alleen gerechtigd is om een straf te eischen voor eene onregelmatigheid, een straf eischt, of aangeeft welke van verschillende straffen geëischt moet worden, of, zonder daarnaar gevraagd te zijn zijn maat vertelt, welke strafbepalingen toepasselijk zijn, dan vervalt daardoor het recht om voor die onregelmatigheid eenige straf te eischen.
REGEL 60. VESTIGEN VAN DE AANDACHT OP EENE ONREGELMATIGHEID.
Met inachtneming van de bepalingen van regel 19 ten aanzien van den blinde, mag elke speler de aandacht van zijn maat vestigen op het feit dat eene onregelmatigheid is begaan; maar dit beïnvloedt in geenen deele de berechting van onregelmatigheden in het bieden of spelen van zijn maat (zie regel 39 -- voor de beurt bieden; regel 40 - onvoldoend bod; en regels 45 en 46 voor de beurt uitkomen). Desgevraagd mag hij ook den voor een bepaald geval toepasselijken regel noemen.
REGEL 61. VERKEERDE UITLEG VAN EEN REGEL.
Als een speler, uitgenoodigd door zijn maat of door een tegenspeler, om den voor een bepaald geval toepasselijken regel te noemen, een verkeerden regel noemt, en als de verkeerde inlichting niet verbeterd wordt, hoewel daartoe ruimschoots tijd beschikbaar was, dan kan geen straf worden opgelegd voor eenige onregelmatigheid, die voortvloeit uit die verkeerde voorlichting.