Sjabloon:1932:26: verschil tussen versies
(Nieuwe pagina aangemaakt met ''''REGEL 26. NIET UITGESPEELDE SPELLEN.'''</br> (1) Een tegenspeler van den leider mag elke van zijn overblijvende kaarten aan den leider laten zien met het doel om...') |
|||
Regel 2: | Regel 2: | ||
(1) Een tegenspeler van den leider mag elke van zijn overblijvende kaarten aan den leider laten zien met het doel om een of meer van de overblijvende slagen op te eischen, en zulke kaarten mogen niet worden opgevorderd om voor of bij te spelen, tenzij de andere tegenspeler | (1) Een tegenspeler van den leider mag elke van zijn overblijvende kaarten aan den leider laten zien met het doel om een of meer van de overblijvende slagen op te eischen, en zulke kaarten mogen niet worden opgevorderd om voor of bij te spelen, tenzij de andere tegenspeler | ||
ze ziet.</br> | ze ziet.</br> | ||
− | (2) Als de leider zegt, of door het openleggen van zijne overblijvende kaarten óf | + | (2) Als de leider zegt, of door het openleggen van zijne overblijvende kaarten óf op eene andere wijze aangeeft, dat eenige of alle overblijvende slagen voor hem zijn, moet hij zijn kaarten open op tafel leggen en volledig aangeven, hoe hij het spel van plan is af te spelen, alsook zijne bedoeling in zake de volgorde waarin hij zich voorstelt zijne kaarten voor- of bij te spelen, in verband met snijden of aftroeven van twijfelachtige winkaarten, en ten aanzien van elke andere belangrijke omstandigheid (zie [[template:1932:54|regel 54]]).</br> |
Hij mag geen enkele kaart opvorderen om voor of bij te spelen, die als gevolg van zijne handeling getoond werd, noch kunnen zijne kaarten door de tegenpartij opgeéischt worden. </br> | Hij mag geen enkele kaart opvorderen om voor of bij te spelen, die als gevolg van zijne handeling getoond werd, noch kunnen zijne kaarten door de tegenpartij opgeéischt worden. </br> | ||
Het toonen van kaarten in verband met eene dergelijke aanspraak kan nooit worden aangemerkt als een daad, die eene verzaking voldongen maakt.</br> | Het toonen van kaarten in verband met eene dergelijke aanspraak kan nooit worden aangemerkt als een daad, die eene verzaking voldongen maakt.</br> |
Versie van 31 jul 2019 om 17:20
REGEL 26. NIET UITGESPEELDE SPELLEN.
(1) Een tegenspeler van den leider mag elke van zijn overblijvende kaarten aan den leider laten zien met het doel om een of meer van de overblijvende slagen op te eischen, en zulke kaarten mogen niet worden opgevorderd om voor of bij te spelen, tenzij de andere tegenspeler
ze ziet.
(2) Als de leider zegt, of door het openleggen van zijne overblijvende kaarten óf op eene andere wijze aangeeft, dat eenige of alle overblijvende slagen voor hem zijn, moet hij zijn kaarten open op tafel leggen en volledig aangeven, hoe hij het spel van plan is af te spelen, alsook zijne bedoeling in zake de volgorde waarin hij zich voorstelt zijne kaarten voor- of bij te spelen, in verband met snijden of aftroeven van twijfelachtige winkaarten, en ten aanzien van elke andere belangrijke omstandigheid (zie regel 54).
Hij mag geen enkele kaart opvorderen om voor of bij te spelen, die als gevolg van zijne handeling getoond werd, noch kunnen zijne kaarten door de tegenpartij opgeéischt worden.
Het toonen van kaarten in verband met eene dergelijke aanspraak kan nooit worden aangemerkt als een daad, die eene verzaking voldongen maakt.
De leider kan niet worden onderworpen aan een straf voor verzaking tijdens het spel na het openleggen zijner kaarten.
(3) Wanneer een aanspraak op of een afstand van slagen is aanvaard en al de spelers dientengevolge hunne kaarten hebben bloot gelegd, kan geen speler eischen dat het spel wordt voortgezet. Wanneer een partij een of meer slagen heeft afgestaan, die zij - bij welke wijze
van spelen dan ook - niet kon verliezen, dan kan de andere partij dezetn) slag of slagen niet opeischen.
(4) Wanneer een spel niet wordt uitgespeeld, mogen de niet gespeelde kaarten worden nagegaan met het doel om eene verzaking vast te stellen.